
Verslag van een wintertrekking op backcountry ski’s en pulka in het Westen van Groenland.
Het idee om een wintertrekking te ondernemen in West Groenland kwam van mijn vriend die als natuurfotograaf de daar nog voorkomende kuddes muskusossen wilde vastleggen op de gevoelige plaat. Bij elke barbeque of feestje kwam dit ter sprake maar nooit werden deze plannen geconcretiseerd. Tot in 2015 de plannen weer op tafel werden gesmeten en er actie kwam. Vluchten werden bekeken en geboekt en materiaalkeuzes besproken en op 29 februari 2016 vliegen we naar Kopenhagen. Van daaruit vliegen we in 4,5 uur tot in Kangerlussuaq (Sondre Stromfjord) gelegen aan het einde van een 190 km lange fjord aan de Westkust van Groenland. Na een tijdje stappen we over in een kleiner vliegtuig en vliegen we richting Sisimiut van waaruit we onze tocht willen aanvangen. Helaas landen we na een uurtje terug in Kangerlussuaq wegens te veel ijspartikels in de wolken boven Sisimiut. Greenland airways bied ons een maaltijd aan en vliegt ons zelfs naar Nuuk, de hoofdstad van Groenland, waar we in een poepchic hotel worden gelogeerd met gratis taxirit en maaltijden inclusief. Niet echt wat we hadden verwacht maar we maken er het beste van en bezoeken kort de stad met zijn mooie muurschilderingen waar de meeste inwoners Inuit zijn. Veel Engels wordt er niet begrepen.
De dag erna slagen we er toch in om in Sisimiut te geraken waar we inchecken in de betaalbare jeugdherberg (vandrehjem). Sisimiut is een authentieke locatie waar de muskusos vellen hangen te drogen samen met de stokvis en waar sneeuwscooters door de straat rijden en het vinnig vriest. De karakteristieke arctische bouwstijl en de locatie bieden de fotograaf veel onderwerpen.

De pulkas groeien uit tot hooggestapelde monsters die over de 40 kg wegen.
De taxichauffeur, die ons tot net buiten de stad brengt , waarschuwt ons over een storm die de kust zal bereiken deze namiddag maar ons besluit staat vast, we gaan ervoor. De Ijslandse Vatnajökull traverse van 2008 heeft ons genoeg stormervaring laten opdoen. De Inuit huskies doen ons uitgeleide en al gauw zeulen we onze monsters over een steile helling naar boven om een plateau te bereiken. Onze stijgvellen van de ski’s geven niet voldoende houvast op deze klim dus trekken we verder op onze bottinnen. De temperatuur schommelt net iets onder het vriespunt. De ultieme outdoor experience is het nog niet want we passeren een skilift en paaltjes en er komen zelfs enkele inuit schones ons bezoeken op de sneeuwscooter. De lucht begint er toch zeer grijs en somber uit te zien en we graven onze tent serieus in en zetten ons schrap voor de storm.

De nacht is ruig met harde wind en stuifsneeuw maar de Lowland expeditie tent doet het prima! Vanuit ons eerste kamp trekken we nu de echte witte wildernis in. We sukkelen met de zware pulkas die algauw onhandelbaar zijn bij het afdalen. Er wordt veel gevallen en we sleuren veel met onze ski’s op de pulka gebonden om meer controle te hebben. De dagen die volgen zijn lang en de koude die stilaan afzakt tot rond de -20° begint zijn tol te eisen. En ook de condities worden er niet beter op, de sneeuw en ijscondities zijn zeer verscheiden en hebben steeds een andere invloed op onze stijgvellen en onze pulka techniek. Een echt hoogtepunt is de Innajuatup hut waar de nacht ervoor een inuit jachtexpeditie heeft overnacht en de op benzine werkende kachel heeft laten branden, een droom van een nacht rond het vriespunt met als kers op de taart een fantastische Noorderlicht show.

We besluiten na kaartstudie (1/100000) om de zomerroute te laten voor wat ze is met al zijn stijgen en dalen en we opteren voor de grote meren en rivieren om over te navigeren. Dit gaat niet altijd van een leien dakje, in een brede vallei ligt water op het ijs dat een nefaste invloed heeft op onze latten en sledes. We staan letterlijk vastgevroren met onze pulkas en geraken geen millimeter vooruit. Gelukkig heb ik een stel sneeuwschoenen bij en kan zo na een zwaar gevecht en het opofferen van mijn gezonde knieën de pulkas toch loswrikken. Mentaal wordt het allemaal zwaarder en nemen we soms onverstandige beslissingen. Zo passeer je heel soms hutten die niet verwarmd zijn maar je kiest algauw om daar in te slapen. Dit is steeds kouder dan in de tent maar het gemakzucht kruipt in ons systeem. Aan het grootste meer slapen we zo bij -25° in de grootste frigo waar ik ooit voet in zette.

Soms zien we indrukwekkende hondenspannen met Inuit jagers die muskusossen gaan jagen aan de ijskap. Steeds wijken ze af om naar ons te kijken en te informeren of alles in orde is. Ons Inuit is niet echt vloeiend en deze mannen spreken geen Engels maar tonen steeds belangstelling en dat geeft ons toch een goed gevoel. Ondertussen blinken de muskusossen van afwezigheid en kunnen we slechts af en toe een rendier spotten.

Als we dichter bij Kangerlussuaq komen wordt het nog kouder. Ik beklim vanuit ons laatste kamp (een zeer smerige caravan daterend van de Amerikaanse aanwezigheid tijdens de koude oorlog) een heuvel om mijn meest afgelegen geocache te scoren. Later blijkt dat ik hierdoor vorstblaren op mijn vingers heb opgelopen. De laatste kilometers leggen we al mankend af over een grintweg en als we het luchthavengebouw bereiken om daar te eten en te drinken is het onwezenlijk om in de verwarmde ruimte te zitten met andere mensen rondom ons. Verbaast staar ik naar mijn blaren op mijn vingers. Gelukkig zal ik daar niets aan over houden.
We verblijven nog een paar dagen in de Vandrehjem (jeugdherberg) van Kangerlussuaq en we schuimen de streek af op zoek naar de muskusossen maar buiten een luguber afgehakt ossenhoofd van een gestroopt exemplaar vinden we geen levende dieren. Dit blijkt achteraf gewoon dikke pech want jaren later mag ik tientallen van deze machtige dieren bewonderen op dezelfde locatie.

De trip was zwaar, in totaal legden we 250 km af, en hebben helaas geen muskusossen gezien maar deze once in a lifetime ervaring zal lang aan onze ribben blijven plakken. We komen hier zeker terug (maar dan in de zomer!)